INLANDSCHE WETTEN BIJ DE HOVEN VAN BONIE EN GOA VAN ALOUDE TIJDEN IN GEBRUIK, TOT HUIDIGEN DAG
(Verzameld in het Jaar I759.)
VAN DEN EED.
Art. 1.
De resident zal gehouden zijn, dengeenen die den eed zal moeten doen, te vragen of hij wel weet dat er één God is, een Koning aller Koningen, een Koning die onsterfelijk is; indien hij zulks bekent en zegt te gelooven, zoo zal hij hem mogen permitteeren, den eed te doen, en alle soorten van woorden of spreekwijzen buiten deze, worden voor geen eed gehouden.
Art. 2.
De eed geschiedt met driemaal de regterhand op den Al-koran te leggen.
VAN BOETEN.
Art. 3.
Wanneer een Koningie die onderdanen heeft, iets misdaan heeft,
VAN DE WETTEN EN STRAFFEN.
Art. 4.
Wanneer de een den anderen uitscheldt, en die gescholden wordt stil zwijgt zonder tegenspreken, wordt de schelder in de boete gecondemneerd.
Art. 5.
Wanneer twee malkanderen uit schelden en de een volgt den anderen tot aan zijn huis, zoo wordt de vervolger alleen in de boete geslagen.
Art. 6.
Alsmede twee rusie krijgende, en de een geeft den anderen een vuistslag, zoo is die in de boete vervallen, die geslagen heeft.
Wanneer er twee elkander vuistslagen geven, dus handgemeen zijnde, en de een zijne partij met een ijzer komt te kwetsen, zal hij in de boete gecondemneerd worden, doch de gekwetste niet.
Art. 7.
En ook zoo een persoon een ander kwetst met zijn zijdgeweer, die vervalt in zoodanige boete, waarvaan de helft der waarde aan den persoon komt, dien hij gekwetst heeft.
VAN DIEFSTAL.
Art. 8.
Wanneer een slaaf komt te plegen, en op de daad geattrappeerd wordt, wordt aan deszelfs meester gevraagd of hij gestolene will voldoen, met zijnen slaaf aan dengeenen die bestolen is, overtegeven en dan van verdere aanspraak bevrijt wezen.
Art. 9.
Een vrij persoon diefstal gepleegd hebbende, wordt die zaak overgegeven aan degeenen die dief onder staat; indien de dief het gestolene niet kkannvoldoon, of zich uitlossen, wordt hij als slaaf overgegeven aan den bestolene, zonder dat deszelfs vrouw en kinderen daarom mogen aangesproken worden; echter zoodanige dief op de daad betrapt wordende, mag om het leven gebragt worden, zonder dat degeen die den dief om het leven gebragt heeft, daarom aansprakelijk mag zijn.
Art. 10.
Indien een dief twee verschiedene personen op eenen tijd besteelt en achterhaald wordt, het gestolene niet weder kunnen restitueeren of de waarde van dien betalen, ook der dief vrienden niet genegen zijnde voor hem te voldoen, wordt de dief verkocht, en hetgeen hij gerendeerd heeft wordt aan de twee personen die bestolen zijn in egale portie uitgedeeld.
Art. 11.
Zoo iemand dieverijen bij dag komt te plegen en achterhaald wordt, wordt hij in de boete gecondemneerd, zoodanige boete als of hij zulks bij nacht gepleegd hadde.
Art. 12.
Een gestolen buffel door eene negorij geslagt wordende, en zulks door den eigenaar kunnende bewezen worden, worden de geheele negorijs volkeren gecondemneerd om den gestolen buffel te voldoen, te weten als zijlieden den dief niet willen bekend maken, en heeft zulks plaats zoo wel bij meerder getal als bij een.
VAN DOODSLAG.
Art. 13.
Een vrij persoon een slaven jongen vermoord hebbende, zoo is de moordenaar niet meer gehouden daarvoor te voldoen als Rd s . 20, en eene vrouw Rd s . 30; doch daarenboven voor eene boete Rd s . 20 voor een man, en voor eene vrouw Rd s . 30; deze boete heeft plaats bij 's comp s . Onderdanen onder malkanderen, maar tusschen een Bonier en een onderdaan of een onderdaan en een Bonier geschiedt de betaling enkeld.
Art. 14.
Wanneer door kwestie een vrij persoon zijns gelijken om het leven brengt, en op de daad wordt g'attrapeerd, zoo wordt hij door de vrienden van den gedooden mede om het leven gebragt; doch de vlugt nemende bij een opperhoofd of te regtershuis van eene Negorije, en Rd s . 40 voor eene vrouw, doch daarenboven eene egale som voor eene boete; deze betaling geschiedt op de wijze als bij art. 13 gemeld staat.
Art. 15.
Wanneer een Prins door een gemeen onderdaan wordt vermoord, wordt deze mede om het leven gebragt; omdat hij zijnen meerderen om het leven gebragt heeft, kann hij met geene betaling voldoen.
Art. 16.
Wanneer een Koningje of Prinsje een slaaf vermoord heeft, is hij gehouden te betalen Rd s . 20 en aan boete daarboven Rd s . 20 voor een manslaaf; 30 voor eene vrouwslaaf, en daarenboven nog Rd s . 30 voor boete. Schoon hij op de daad wird g'attrappeerd, mag hem het leven niet benomen worden; dit geschiedt als bij art. 13 en 14 gemeld staat.
Art. 17.
Indien een Koningje of Prinsje een slaaf vermoordt, die unschuldig is en den dood niet verdiend heeft, is de doodslager gehouden, de helft der waarde van zijn person te voldoen, en de dubbelde boete in het bovensaande art, genoemd te betalen, en dit almede zoo als bij art. 13, 14 en 16 aangehaald is.
Art. 18.
Indien iemand een moord begaan heeft, is hij gehouden zich aantegeven aan het hoofd van de negorije daar het feit bedreven is, of daar hij onder staat, om de daartoe staande boete te voldoen; zulks niet doende en de vlugt nemende, mag hij ter plaatse waar hij g'attrappeerd wordt, door de vrienden van den vermoorden person wederum gedood worden, zonder dat zij gehouden zijn hem alvorens aantespreken, doch indien de boete voldaan is, en hij wordt toch van de vrienden van den nederslagenen wederom vermoord, zijn de vrienden zoodanig straffen onderworpen, als de eerste moordenaar ondergaan heeft, te weten de daartoe staande boete.
Art. 19.
Wanneer geroepen wordt van een speelder, is een iegelijk gepermitteerd den amokspeelder te vermoorden, en indien de gedoode geene schuld heeft gehad, is degeen die hem vermoord heeft niet strafbaar, maar degeen die amok geroepen heeft, moet voor dien doodslag boeten.
Art. 20.
Alle deze vorenstaande boeten mogen met half geld en half goed voldaan worden, alsmede met goud, zilver, paarden en buffelbeesten.
Art. 21.
Als twee partijen met elkander handgemeen worden en er blijven aan de eene zijde twee, en aan de andere één dood, zoo blijft die zaak zoo als het is, zonder pretentie op den anderen te kunnen maken, edoch worden beide parteijen na bevinding van zaken door de overigheid gestraft; doch zoo aan eene zijde geen dooden zijn, en aan de andere zijde wel, zoo is de partij, daar geene dooden gevallen zijn, verpfligt de dooden van de andere partij te voldoen.
HANDELNDE VAN OVERSPEL.
Art. 22.
Wanneer een man eeniglijk wordt berigt, dat zijne vrouw overspel gepleegd heeft, mag hij zulks niet aanstonds gelooven, al was hem zulks van geloofwaardige personen berigt; doch zijne vrouw persoonlijk op zijn bed betrappende mag hij haar om het leven brengen; doch hem ontvlugtende haar toevlugt bij haar Glarang nemende, mag zij door haar man niet vermoord worden, maar wordt in regten betrokken, en na bevinding van zaken gestraft, volgens de waarde van haar persoon, als ook mede degeen waarmede zij overspel bedreven heeft.
Art. 23.
Eene overspelster in regten betrokken zijnde, en overtuigt wordende simpelijk van overspel, wordt in de boete gecondemneerd, als ook de persoon waarmede zij overspel gepleegt heeft, en dat voor de helfte der waarde van haar personen welke boete wordt toegelegd aan den man van die overspelige vrouw.
Art. 24.
Wanneer bevonden wordt dat eene overspelige vrouw mede heeft toegelegd om haar man te laten vermoorden of vergeven, zoo moet zij den dood ondergaan, wanneer een kann bewijzen omgekocht te zijn, om haren man te vermoorden of vergeven.
Art. 25.
Twee vrouwspersonen met den anderen in woorden rakende, zoodat zij tot schelden komen, en de eene zegt (een persoon noemende) "die is uw pol" - en de andere daarop antwoordende "neen, die is uw pol" - die zaak voor den regter gebragt zijnde, wordt degeene die eerst gescholden heeft in de boete verwezen voor RD s . 8.
Art. 26.
Wanneer een manspersoon met een andermans vrouw stoeit, zij zulks kwalijk nemende, en daarover komt te klagen, wordt zoo een persoon gecondemneerd te betalen 4 RD s .
Art. 27.
Wanneer en manspersoon met eene getrouwde vrouw doorgaat of de vlugt neemt na eene andere plaats, en zij aldaar te zamen in gemeenschap leven en kinderen teelen, doch na verloop van eenigen tijd achterhaald en in regten betrokken worden, zoo zal de gevlugte man, zoo wel voor hem als de gevlugte vrouw, in de boete gecondemneerd worden, te weten in de waardige van haar persoonen; daarenboven zullen de helft der kinderen die zijlieden te zamen geprocreëerd hebben vervallen ten profijte van den man, welkers vrouw gevlugt is, alsook de gezegde boete. De man die die vrouw vervoerd heeft, heeft mede deel aan de kinderen. Die zaak den wettigen man niet aangegeven zijnde, haar attrappeerende, mag haarlieden om het leven brengen.
VAN SEPARATIE.
Art. 28.
Indien een getrouwd paar van elkander willende scheiden, aan weerskanten eenig goed te zamen hebbende gebragt, zoo neemt een ieder eerst hetgeen hij ten huwelijk gebragt heeeft; dan worden de goederen, in haar staande huwelijk te zamen gewonnen, in twee gelijke deelen gedeeld, als ook de kinderen. De oudste blijft altoos bij de moeder, de tweede bij den vader en zoo vervolgens; wanneer een der ouders komt te sterven valt zijne nalatenschap ten deele aan die kinderen, die bij scheiding aan den overledenen zijn toegevallen; ook zijn de erfgenamen verpligt de schulden van den overledenen te voldoen, schoon deze geene goederen nagelaten hadde.
Art. 29.
Indien bij een oneven getal van kinderen, de onevene aan zijn ledematen gebrekkig is of gezegd wordt te zijn, wordt hij niet gedeeld, doch zoo hij mogt komen kinderen te teelen, dan worden die kinderen eerst gedeeld.
VOLDOENING BIJ STERFTE.
Art. 30.
Wanneer een man of vrouw komt te sterfen, is de weduwnaar of weduwe, zoo de overledene schulden nalaat, gehouden niet meer te betalen, dan hetgeen de overledene ten huwelijk heeft gebragt, en de helft van hetgeen zij zamen gewonnen hebben, schoon die goederen niet kunnen toerijken tot voldoening van de nagelatene schulden; de langstlevende kann met het bovenstaande volstaan. Maar indien zij kinderen hebben, zoo zijn de kinderen die den overledenen te beurt zouden gevallen zijn, gehouden de schulden te voldoen, omdat de schulden zoo wel als de goederen erfelijk zijn.
VAN ONREGTVAARDIGE PRETENTIE.
Art. 31.
Wanneer iemand geld heeft uitgeleend, en door lengte van tijd wel onachtzaamheid vergeet, wien hij hetzelve voorgeschoten heeft, en den verkeerden daarover aanspreekt, zoo wordt de eischer in de boete gecondemneerd, voor zoo eene somma, als hij den persoon onwettig aangesproken heeft.
KOOPEN VAN GESTOLENE GOEDEREN.
Art. 32.
Zoo iemand gestolene goederen komt te koopen, zonder te weten dat het gestolen goed is, en de eigenaar zulks gewaar wordt, mag hij die goederen weg nehmen, en is de kooper van de goederen gehouden, den verkooper aantewijzen; zulks niet kunnende doen, wordt hij zelfs voor de dief gehouden engestraft alsof hij zelfs de dief was. De wet zegt: niets te koopen of de verkooper moet bekend zijn, dan wel het hoofd, waar hij onder staat, kennis hiervan geven .
Art. 33.
Indien iemand gestolen goederen op de straat of elders mogt vinden, en zulks aan den regter of hoofd niet aangeeft, waar hij onder staat, en de eigenaar zulke goederen bij hem komt te zien, zal hij zich niet kunnen verschoonen met te zeggen: "ik heb die goederen gevonden." Dit zal hem tot geene verschooning strekken, en wordt hij voor een dief gehouden.
Art. 34.
Indien iemand een procureur aanneemt om zijne belangen waartenemen en deze zijn proces verliest, verliest hij voor zijn principaal, en moet deze ook de boeten voldoen; doch wanneer het geding gewonnen wordt, zoo is zulks voor zijn principaal en niet voor hem zelven.
Art. 35.
Wanneer iemand van een Macassaar een slaaf koopt, en een ander Macassaar zich dien slaaf toëeigent, zoo is de pretendent genoodzaakt om het geld aan den kooper uit te keeren, en de kooper is gehouden aantewijzen, van wien hij dien slaaf gekocht heeft; indien hij den verkooper niet weet aantewijzen, zoo is de koooper verpligt om dien slaaf zonder geld aan den pretendent weder over te geven; zoo wordt ook gehandeld indien van een Bonier een slaaf wordt gekocht.
Indien een slaaf door een Macassaar gekocht is en een Bonier daarop pretentie maakt is de kooper gehouden dien slaaf zonder geld aan den pretendent overtegeven, behoudens zijn regt op den verkooper; zoo wordt ook gehandeld indien door een Bonier een slaaf gekocht is, en een Macassaar maakt daar pretentie op.
Art. 36.
Zoo iemand buffels of paarden koopen will, moet de kooper den verkooper goed kennen; zoo de verkooper niet wel bekend is, en iemand die beesten toch gaarne wilde koopen, zal hij genoodzaakt zijn zich bij het hoofd van die Negorij, daar hij onder behoortb te addresseeren. Indien het hoofd hem vergunt om die beesten te koopen, is hij van alle naspraak bevrijd, maar zoo hij geene permissie van zijn hoofd heeft, is hij in de boete vervallen, en moet hij daarenboven de gekochte beesten overgeven, indien die door een ander opgevorderd worden, en hij den verkooper niet kann aanwijzen.
VAN HET HUWELIJK.
Art. 37.
Indien een man trouwen will met eene vrije vrouwspersoon, zoo zal de priester wel naauwkeurig onderzoeken of die man mede vrij is, en hem niet kunnende bewezen worden dat hij een slaaf is, zoodat de trouw voortgaat, en naderhand ziojn meester opdagende en hem komende te reclameren, bewijzende dat voorschreven man zijn slaaf is, zoo zal hij geen deel hebben aan de kinderen die hij staande huwelijk bij die vrouwe heeft geprocreëerd; doch zoo de vrouw bewust is geweest, alsook de priester, dat gemelde manspersoon een slaaf is, en zij hem echter getrouwd heeft, zal de man in zoodanig geval mede deel hebben aan de kinderen bij haar geprocreëerd, en de kinderen moeten verdeeld worden na de wet, doch zal altoos het oneven getal van kinderen moeten blijven bij de moeder, mits aan den vader uitkeerende zoodanige penningen als hieronder wordt gezegd:
Art. 38.
Indien eene vrouw, eene onderdaan van de compagnie zijnde, met een Bonier hetzij getrouwd, of te maar met den anderen levende, zonder getrouwd te zijn of bruitschat gegeven te hebben, kinderen teelt en de vrouw simpelijk bekent dat die Bonier vader van hnaar kind of kinderen is, komt den Bonier deel toe van die kinderen.
Art. 39.
Indien eene slavinne van een onderdaan weg loopt naar de Boniers, eenige jaren wegblijvende aldaar bij een Bonier kinderen voortbrengt, moet aan de moeder het deel van die kinderen toevallen als boven gezegd is aan een Bonier.
Art. 40.
Een onderdaan met een Macassaar in het huwelijk tredende en bruitschat gegeven zijnde, moet de deeling van kinderen geschieden zoo als voren gezegd is; maar niet getrouwd of geen bruitschat gegeven zijnde, mag geene deeling geschieden, zoodat de kinderen alleen de moeder toekomen.
Insgelijks wanneer eene slavin van een onderdaan tot de Macassaren overloopt, en aldaar kinderen voortbrengt, worden geeene kinderen gedeeld, maar blijven deze mede aan de moeder, zoomede wanneer het tegendeel van de Macassaren bij de onderdanen geschiedt, blijven ook de kinderen bij de moeder.
Art. 41.
Wanneer eenige buffels of paarden gestolen worden en de dieven worden nagezet door eene partij volk, en een der dieven wordt vermoord, komt de nazetters niet meer als één beest hetzij paard of buffel daarvan toe; doch zoo van de vervolgers der dieven een of meer komen te blijven of aan weerkskanten dood volk blijft, alsdan competeert de achterhaalders de helft toe van de gestolene beesten voor hunne moeite.
Insgelijks indien slaven gestolen en in de vlugt achterhaald worden, wordt eveneens gehandeld, zoo ook met goederen.
Art. 42.
Zoo eene slavin bij een ander wordt verzet of in pand gegeven en aldaar kinderen teelt, komt dencrediteur geene portie van die kinderen toe.
Zoo een slaaf, in pand gegeven zijnde, komt te sterven of wegteloopen, verliest de crediteur zijn regt niet, maar behoudt hetzelve op den verzetter. Indien iemand goederen in pand neemt, hetzij goud of zilver of lijnwaden, en die goederen worden gestolen, zoo moet degeen die zulks in pand genomen heeft, aan den verzetter voldoen, het meerder bedragen van die goederen als hij daarop geleend heeft; maar indien hij die goederen bij de zijne geborgen heeft, zoo moet de verzetter voldoen hetgeen hij op die goederen ontvangen heeft.
Art. 43.
Indien eene slavin op zoo eene conditie verkocht is, dat dezelve door den verkooper na verloop van eenigen tijd, voor het genoten geld weder zal kunnen worden gedeeld, zoo zij weder wordt ingekocht; maar komende weg te loopen of te sterven, verliest de kooper zijn geld, en de kinderen moeten desniettemin verdeeld worden met den verkooper, wanneer aldus geaccordeerd is.
Art. 44.
Wanneer iemand bij zijn leven een ander hetzij man of vrouw verklaart tot zijn erfgenaam, met te zeggen: "als ik kom te sterven, zult gij mijn erfgenaam zijn," en naderhand weder een ander benoemt, met hetzelfde te zeggen en daarop komt te sterven, blijft de eerste erfgenaam, en de laatste niet; doch indien later kinderen van den overledenen komen opdagen, zoo wordt de nalatenschap in drieën gedeeld, twee derde voor de kinderen of wettige erfgenamen, en een derde voor degeene die de erfenis reeds volgens de wetten hadden aanvaard.
Art. 45.
Iemand een vaartuig leenende, en daarmede in zee gaande, indien zoodanig vaartuig onder zijn zijlagie komt te barsten of door lekkage te zinken, is degeen die het geleend heeft, niet gehouden het vaartuig te betalen; bijaldien zoo een vaartuig komt te stranden en eenige van de passagiers of schepelingen komen te verongelukken, moet hij het vaartuig voldoen, zoo het het een nieuw vaartuig is, na de waarde van hetzelve, maar zoo het vaartuig reeds vermaakt is, de helft van deszelfs waarde.
Art. 46.
Iemand een ander geld leendende op zekere condities, en naderhand disput krijgende, zoodat de eerste komt te zeggen: "ik heb hem geld geleend op zoodanig conditie," als hij dan aldus voorgeeft, en die zaak voor den regter komt, is de regter niet tot meer bevoegd, dan het geleende geld door den schuldenaar te laten voldoen, zonder dat de conditien in aanmerkingen komen; zoomede indien iemand van een ander geld op intrest geleend hebbende, moet zijnen schuldeischer in disput raakt, wordt eeniglijk het kapitaal voldaan, en de daarop verloopen interest niet.
OVER HET WEGLOOPEN VAN SLAVEN.
Art. 47.
Wanneer een gedroste slaaf over de rivier Tello, Sanrangan en Bolobero, en over zee voorbij Romponberinge gevangen wordt, is de eigenaar niet meer gehouden voor het vangen te betalen als RDs. 2:-.
Art. 48.
Een slaaf weggeloopen zijnde, en van iemand gekregen wordende, die den drosser bij zich houdt, zonder denzelven aan het hoofd van de Negorije waar hij bescheiden is, aangegeven te hebben, en die slaaf door den eigenaar aldaar g'attrappeerd wordt, vervalt de ophouder van den drosser in de boete naar bevinding van zaken.
Art. 49.
Een passagier in een Negorij komende en bij een inwooner logies verzocht en verkregen hebbende zoodat hem de helft van hethuis wordt ingeruimd, indien zoodanig reizend persoon, kinderen of slaven mede hebbende, die zich op de eene of andere wijze vergrijpen of kwaad doen, zoodat hij hen slagen geeft, en het kind of slaaf in het vertrek van dengenen, aan wien het huis toekomt, loopt, en hij hen aldaar vervolgt, vervalt in de boete.
Insgelijks, de eigenaar van het huis zijne kinderen of slaven slaande en deze de vlugt nemende in het vertrek van den reiziger, en aldaar vervolgd wordende, vervalt de eigenaar insgelijks in de boete, en wordt alsdan voor redenen gegeven: "gij hebt mij gepermiteerd om in uw huis te wonen; uit dien hoofde will ik geen overlast van u aangedaan zijn."
Art. 50.
Indien een manspersoon een ander mans vrouw zockt te verkrachten of te beslapen, en de vrouw niet daartoe g'inclineerd zijnde door roepen zulks te kennen geeft, en zoodanig persoon wordt betrapt, schoon hij zijn oogmerk niet bereikt heeft, vervalt hij in zoo zware boete als zijn persoon waardig wordt geschat, te betalen aan den man van die vrouw, die hij heeft zoeken te onteeren.
Art. 51.
Wanneer iemand eenige goederen koopt en een ander komt bij hem, vraagt waar hij aan dat goed komt, en hem waarschuwt die goederen niet weder te verkoopen, dewijl hij daar pretentie op heeft, en de kooper die goederen echter weder gaat verkoopen, vervalt deze in de boete en hij moet de waarde van die goederen daarenboven betalen, mits degeen die hem gewaarschuwd heeft de wettigheid zijner aanspraak daarop verifiere.
Art. 52.
Zoo iemand kuilen op putten bij zijn huis of tuinen heeft waar geen pagger om is, en een ander buffel komt daarin te vallen en vooraf gewaarschuwd zijnde, zoodanige put of kuil te dempen of te bepaggeren moet de waarde van dien buffel dubbel door dengeenen die de kuil of put gegraven heeft, worden betaald, doch behoud hij dien buffel voor zich, en is hij ook gehouden die put of kuilen te dempen of te ompaggeren; ook heeft hierbij plaats hetzelve als bij art. 13, 14, 16 en 17 gemeld staat.
Art. 53.
Wanneer de buffelbeesten op de weide malkander komen te beschadigen, zoo is de eigenaar van dien buffel, die de anderen beschadigd heeft, gehouden den beschadigden buffel na zich te nehmen om dien te laten genezen; gecureerd, en wederom in staat bevonden zijnde om te ploegen, wordt die beschadigd geweest zijnde buffel aan den eigenaar weder overgegeven zonder iets te betalen, maar daartoe niet in staat zijnde, moet de ander zijn buffel in de plaats geven.
Maar zoo iemand gewaarschuwd is van zijnen buffel te moeten verzorgen, (wijl zijne de andere te sterk is) dat de andere buffels niet door hem beschadigd worden, en zulks niet gedaan heeft en andere buffels dan door dezen beschadigd worden, verliest hij zijnen buffel en moet hij de waarde van die beschadigde buffels daarenboven betalen; echter mag hij de beschadigde na zich nehmen.
Art. 54.
Zoo iemands buffels of paarden in een anders tuin inbreken en het daarop staande gewas beschadigen, is de eigenaar gehouden voor losgeld te betalen een kwart Rd s ., en zoo iemand zijn paard of buffel digt bij een anders padijveld of tuin komt te binden en losbrekende en in den tuin of padijveld loopt, moet als boven een kwart Rd s . betalen; voor de tweede maal, hetselfde; gewaarschuwd zijnde, en zulks voor de deerde maal gebeurde is hij zijn buffel of paard kwijt aan dengeenen wiens buffel of padijveld beschadigd is.
Art. 55.
Een buffel in een padijveld zijnde padij te eten, wordt van dengenen die padij toekomt daaruit gehaald, en de eigenaar van den buffel komt binnen een jaar niet opdagen, om denzelven te lossen, is die buffel vervallen aan dengenen dien de padij toekomt; echter is de eigenaar van het land verpligt, overal bekend te maken, dat hij zoodanigen buffel om gemelde redenen na zich genomen heeft.
Art. 56.
Zoo iemands paard in een anders padijveld of tuin komt schade te doen, en wordt opgevat door dengenen wien de schade aangedaan is en hij het paard de manen en staart afsnijdt, moet hij de dubbelde waarde van het paard betalen en het paard weder overgeven, en heeft verder plaats hetgeen bij art. 13, 14, 16, 17, 52 en 63 is gemeld.
VAN DE WAARDE VAN BUFFELS EN PAARDEN.
Art. 57.
Buffels en paarden nog niet in staat zijnde worden bij jaren geschat als:
Een geitbok niet boven de 4 schellingen.
Art. 58.
Een persoon op het veld door de buffels die te zamen vechten, dood geloopen of geslagen zijnde, wordt niets daarvoor betaald, maar moet de eigenaar van den buffel, die dien persoon gedood heeft, het beest overgeven en niets meer, wijl zulks voor een louter ongeluk wordt gehouden.
Wanneer een persoon door een kwaadaardigen buffel wordt gedood, en de eigenaar reeds gewaarschuwd is zorg te moeten dragen, dat door dien buffel geene ongelukken geschieden, is de eigenaar de waarde van den gedooden persoon te voldoen.
SALARIS EEN REGTER COMPETEERENDE.
Art. 59.
Over tien personen geprocedeerd wordende mag de beste van tien voor de onkosten nehmen: over negen personen, die na de beste volgt » acht, de tweede na de beste » zeven, de allerslechtste van Dienstag minder getal moet geld nehmen, als van ieder hoofd Rd s . 2.- wanneer over geld of goederen wordt geprocedeerd, mag de regter niet meer nehmen dan van ieder een achtste Rd s .
Art. 60.
Wanneer iemand een moord begann, dieverij gepleegd, of met andere zaken die strafwaardig zijn, beschuldigd wordt, en zwijgende zijn regt niet ten eersten zoekt, maar een jaar laat verloopen, zoo zal hem geen regt wedervaren, maar zal hij schuldig geoordeel worden, schoon hij onschuldig is.
Art. 61.
Zoo een iemand gered heeft uit het water, waar hij in levensgevaar was, zoo is degeen die gered is, gehouden den beschermer zijns levens de helft van de waarde zijns persoons te voldoen.
Art. 62.
Wanneer iemand van geraaktheid of een beginsel van Lasarije aangetast wordt, zoodat zijne geheele huid vervelt en hij genezen wordt, zoo wordt degeen die zoo een persoon genezen heeft de helft voldaan van de waarde desgeenen die genezen is, voor zijne moeite; in zelver voege is het ook gebruikelijk wanneer iemand aanneemt een zinneloos of gek mensch te cureren.
Art. 63.
Zoo iemand een anders slaaf uit kuijeren gaat, en van anderen gezien zijnde, zoo dat die slaaf komt weg te raken, wordt degeen die met hem uitgegaan is in eene boete van 20 Rd s . gecondemneerd, doch die slaaf wederom komende niet gestolen hebbende, worfen hem zijne 20 Rd s . wederom gegeven.
Art. 64.
Zoo een manspersoon op een anders vrouw verlieft raakt, en die vrouw hem wederliefde betoont, schoon geene vleeschelijke gemeenschap met den anderen gehad hebbende, daarvan overtuigd zijnde, wordt zoo wel de man als vrouwspersoon in de boete gecondemneerd voor den wettelijken man van gemelde vrouw.
Art. 65.
Wanneer twee personen eene meid zamen koopen, en de meid loopt weg van dengeen waar zij te dier tijd bij diende, zoo is de ander niet gehouden de helft te betalen.
Ook wanneer zoodanige meid vann een harer meesters wordt beslapen, en kind of kinderen voortbrengt, zoo blijft zoodanige kind of kinderen bij de moeder en beide meesters van gezegde slavin hebben regt ieder voor de helft van de kinderen.
Art. 66.
Wanneer twee personen geschil over eene zaak krijgen en voor den regter komen om hunne zaak te doen beslissen, en zij moet den anderen rusie krijgende in presentie van den regter, zoodat zij beide hun zijdgeweer bloot trekken, worden beide in de boete gecondemneerd voor 5 thail, ieder voor de helft van dien, ten profijte van den regter.
Art. 67.
Wanneer een onbekend persoon op een huis komt loopen, en aldaar pretentie maakt op eenige goederen die hij zegt hem ontstolen te zijn, de eigenaar van het huie niet te huis zijnde, zoo wordt te onbekende pretendent in de boete geslagen voor een thail of 8 Rd s ., en de goederen die hij pretendeert, hem ontzegd, schoon dezelve hem in eigendom behooren, omdat hij bevorens geene kennis daarvan gegeven, maar geweld gebruik heeft.
Zoo iemand op een anders huis loopt, en de huisheer niet present zijnde, eenige goederen weg raken, moet hij die betalen, en daarenboven eene boete na zijne kwaliteit, doch zoodanige goederen bij een ander gevonden wordende, wordt zijn geld en boete aan hem wederom gegeven.
Art. 68.
Wanneer een person bij een ander inwonende verliefd raakt op eene vrouw, die mede bij een ander huisvesting heeft, en geeft haar gelegenheid door een verboden weg bij hem te komen tot voldoening zijner lusten, de heer van het huis zulks gewaar geworden zijnde, en zijn huis geaffronteerd vindende, wordt zoodanig persoon in de boete gecondemneerd voor eene somma van 1 Rd s . 8 dubbeltjes, de vrouw 2 Rd s . en 16 dubbeltjes; insgelijks indien het vorenstaande aan het huis waar de vrouw logeert, geschiedt.
Art. 69.
Zoo iemand bij een ander komt verzoeken om iets te leenen, hetzij goederen of wat naam het mag hebben, en hem zulks geweigerd wordende en neemt het weg, tegen den will van degeenen die het toekomt, vervalt hij in de boete van 2 Rd s .
Art. 70.
Zoo iemand een slaaf in pand neemt, en denzelven verkoopt, zonder alvorens degeene te waarschuwen van wie hij dien slaaf in pand genomen heeft, wordt hij gecondemneerd te voldoen zoo veel de slaaf waardig is, en is hij zijn voorgeschoten geld op dien slaaf mede kwijt.
Een slavin in pand hebbende, dezelve beslaapt en bevrucht wordt, wordt in de boete gecondemneerd voor Rd s . 20.
Zoo een in pand gegeven slaaf weg loopt zonder dat redenen daartoe gegeven zijn, is de verpander echter gehouden het geld, dat hij daarop gekregen heeft, te voldoen.
Wanneer iemand een slaaf in pand heeft en hem zoodanig slaat, dat een arm, been of eenig lid komt te breken, of hij hem blind slaat, is hij gehouden de waarde van zoo een slaaf te voldoen.
Art. 71.
Zoo iemand geld aan een ander geleend heeft, zijn schuldenaar hem weigerende te betalen, met te zeggen, geen geld van hem ter leen te hebben ontvangen, voor den regter komende en aan weerszijden geene getuigen zijnde, wordt de pretendent tot het doen van den eed gecondemneerd, en de eed gedaan hebbende, wordt het geëischte toegelegd en de ander tot voldoening gecondemneerd.
Art. 72.
Indien een ordinair zendeling door zijn meester wordt uitgezonden, en onderweegs wordt aangedaan, geslagen of gekwetst, worden alle degeene die daartoe geholpen hebben in de boete gecondemneerd.
Art. 73.
Wanneer en onderdaan van een hoofd weg gaat naar een ander hoofd, en wordt van dezelve opgehouden, en komt te sterven, zoo behoudt de regte meester zijn regt op degeene die dien onderdaan hebben opgehouden, mits hij hen alvorens daarover aangesproken en zijn onderdaan wederom geëischt hebbe, en voor den regter komende wordt hij tot voldoening gecondemneerd indien hij de waarheid kann bewijzen.
Art. 74.
Twee personen op een haljaar of feestplaats zijnde, met malkanderen rusie krijgende, zoodat de toezienders daardoor worden verstoord, worden alle beide in de boete gecondemneerd na hunne kwaliteit.
Art. 75.
Wanneer iemand beschuldigd wordt van brand gesticht te hebben, en zulks valsch bevonden zijnde, wordt de beschuldiger gecondemneerd in de boete van de waarde zijns persoons, ten profijte van dengeenen die valschelijk beticht is.
Art. 76.
Zoo een persoon een ander zijn huis logeert, die een dief is, en de hospes zulks wel weet, wordt hij mede voor een dief gehouden en daarvoor aangezien, zoo hij geene kennis daarvan gegeven heeft.
Art. 77.
Iemand een vaartuig willende laten raaken en timmerlieden daartoe aangenomen hebbende, zoo dat die in het bosch al het hout daartoe gekapt hebben, en de bestelder neemt weder andere timmerlieden aan, zonder de andere te waarschuwen, is hij gehouden een derde van de waarde van dat vaartuig te betalen, hetwelk hij heeft willen laten maken, aan de eerste timmerlieden, voor de moeite die zij reeds daartoe gedaan hebben.
Art. 78.
Iemand gekwetst zijnde tot den dood en betuigt met te zeggen: "die persoon (iemand noemende) heeft mij gestoken;" getuigen daarbij zijnde, moet de beschuldigde persoon de waarde van den gekwetste voldoen, zoo die komt te sterven, en eene boete daarenboven, geschikt na de kwaliteit van den persoon die vermoord is.
Art. 79.
Indien iemand een ander op straat nederlegt of ddod steekt, neemt de vlugt, een ander daar komende te passeren neemt iets van de goederen van den nedergelegde, en zulks gezien wordende, wordt de laatste voor de moordenaar gehouden en daarvoor gestraft.
Art. 80.
Een slaaf door zijnen lijfheer uitgezonden en onder weg geslagen zijnde dat er bloed na komt, wordt de dader gecondemneerd te voldoen 2 Rd s .; geen bloed nakomende 1 Rd s . ten profijte van deszelfs meester.
Art. 81.
Twee vrouwspersonen kunnen volstaan tegen een manspersoon om getuigenis der waarheid te geven.
Art. 82.
Indien iemand zich op een anders territoir ter neder stelt om te wonen en een buffel slagt, is hij gehouden een derde van eene achterbout aan den glarang te geven, tot een teeken van onderdanigheid, zonder gehouden te zijn aan den hoofdregent van die plaats iets te geven; indien een inboorling of ingezeten een buffel slagt, moet hij een derde van eene achterbout aan den hoofdregent van zijne plaats geven; bij manquement moet hij betalen 3 Rd s .
Art. 83.
De verdubbeling bij betaling van moord en dieverije, als andersins heeft enkeld plaats op te buitenposten als Maros en Boelecomba , maar in de negorije Vlaardingen , Bontoualak en Goa , heeft de verdubbeling van betaling geene plaats, als daar enkel betaald wordende.
Art. 84.
Wanneer onderdanen of slaven de vlugt nehmen naar Bontoualak of Goa , en aldaar worden aangehouden door een persoon, die zegt daar pretentie op te hebben, de gevlugte door zijn lijfheergeëischt wordende, moet overgegeven of geleverd worden op die plaats waar hij voor zijne vlugt geweest is, en het staat dengeen vrij, die daar pretentie op meent te hebben, zijn regt te zoeken en over dien slaaf te procederen.
Art. 85.
De Voorder of Zuider Regenten als ook de Saleijrezen aan dit kasteel komende, en eenige geschillen onder malkander hebbende, worden die zaken na deze wetten afgemaakt; ook staat het aan de regenten vrij, op hunne negorije zijnde, om de geschillen van hunne onderdanen zelfs aftemaken, zonder dat zij door den resident daarin mogen verhinderd worden.
Art. 86.
De Comp s . Regenten hebben onder haar mede wetten waarna zij haar reguleeren, en zij aan deze niet gebonden, vermits zij vele consideratie onder haar dienen en moeten gebruiken, zoo zij zulks met den anderen komen goed te vinden.
Art. 87.
Indien de regenten met elkander geschil komen te krijgen, en niet kunnen overeenkomen, kunnen zij zich bij den resident vervoegen, die hunne zaken aldaar vereffent, volgens de voorschrevene wetten, doch hunne zaken zelfs kunnende afmaken, zijn zij niet gehouden zich bij resident te adresseeren.
Art. 88.
Indien een Glarang hoofd van eene Negorije, wat naam hij ook moge hebben, met de vijanden van de Comp: of het Hof van Bonie correspondentie houdt, en zich niet ten eersten opgeeft aan zijn opperheer, wordt hij na bevinding van zaken om het leven gebragt.
Aldus gearresteerd in Raad van Politie ten Casteele Rotterdam tot Makassar den eersten April 1755.
(De alhier opgegevens verordeningen, oorspronkelijk in het Makassaarsch opgesteld, zijn thans niet meer te beschouwen als zoo vele beschrevene en geheel verbindende wetten. Dezelve kunnen echter nog in vele gevallen met de meeste vrucht geraadpleegd worden. Overigens leveren dezelve eene niet onbelangrijke bijdage op, voor de kennis der instellingen, zeden en gebruiken der bewoners van het eiland Celebes, waarop thans, meer den immer te voren de aandacht is gevestigd, door den aanzientlijken wereld-handel, welke een nieuwe staat van zaken daar in de laatste jaren heeft doen geboren worden.
De redactie heeft zich veroorloofd de zeer verouderde spelling dezer stuken te wijzigen waar dit kon plaats vinden zonder eenig gevaar van hierdoor van de oorspronkelijke bedoeling aftewijken.
Quelle: : Het regt in Nederlandsch-Indie: Bd. 8 (1853) Batavia 1853 S. 83-119. |